--Terug naar 'Gouda'--
We vervolgen ons verhaal met Johannes Laurens. Over zijn jeugd weten we niet erg veel. Het feitelijke verhaal over hem gaat verder in 1829. We weten dan dat Johannes onderwijzer is in Schoonhoven. Hij zal in Schoonhoven of in Amsterdam, waar hij woont in 1833, een aantal examens afleggen. De schoolwet die onder de al eerder genoemde Schimmelpenninck, raadpensionaris van de Bataafse Republiek, is ingevoerd in 1806 laat zien wat een onderwijzer moest kunnen om een bepaalde ‘rang’ te halen. Er waren vier rangen, waarbij 4 de laagste was en 1 de hoogste.
Allereerst werd dus de vierde rang gehaald. Hiervoor hoeft slecht examen te worden gedaan voor de schoolopziener van het district waarin de komende onderwijzer werkt. Deze moest: ‘in het Lezen, Schrijven en de beginselen der Rekenkunde, de regel van Drieën ingesloten, tamelijk bedreven zijn, en tot het geven van onderwijs, eenigen aanleg hebben’.
De volgende rang was al moeilijker. Hiervoor moest, net als bij de tweede en eerste rang, examen worden gedaan voor een commissie. De derde rang bestond uit personen ‘dezulke, die, in het Lezen, Schrijven en Rekenen, zoo met geheele als gebroken getallen, wel ervaren, in derzelver toepassing op zaken van het dagelijksch leven eenige vaardigheid, van de beginselen der Nederlandsche Taal eenige kennis, en van eene goede manier van onderwijzen eenig begrip hebben’. Ook deze rang werd door Johannes gehaald.
De tweede rang was weer een stapje hoger. Deze bestond uit personen ‘die, zoo in het gewoon als kunstmatig Lezen regt bedreven zijn, eene goede nette hand Schrijven, de Rekenkunde, zoo, Theoretisch als Praktisch, regt verstaan, de voornaamste regelen der Nederduitsche Taal, benevens derzelver gronden kennen, van de Aardrijks-en Geschiedkunde eenig begrip hebben, en eene genoegzame bekwaamheid en geoefendheid bezitten in het geven van een oordeelkundig onderwijs’. Dit was de hoogste rang die Johannes heeft gehaald.
De examens moesten voldoen aan verschillende wettelijke eisen. Zo moest men niet alleen kijken naar ‘bekwaamheid ten opzigte der kundigheden, waaromtrent het onderwijs, dat men verlangt te geven, verkeert’, maar de examinandus moet ook vaardigheid bezitten om ‘de kundigheden op de beste wijze aan anderen, en bijzonderlijk aan kinderen, mede te deelen’. Naast de kennis en vaardigheden die een aankomend onderwijzer natuurlijk moet bezitten, wordt er daarnaast gekeken of hij beschikt over een aanvaardbare ‘Zedelijke en Godsdienstige denkwijze’.
Van tevoren weet de examinandus al aardig wat hem te wachten staat in het eigenlijke examen. Er wordt volgens de wet gekeken naar het ‘juist, natuurlijk en met den vereischten toonval lezen’. Verder wordt getest op het juiste gebruik ‘der scheid- en zinteekenen’. Ook moet een slecht geschreven opstel worden herschreven. Het testen van de kennis van de ‘Nederduitsche Taalkunde’ gaat verder. Kennis moet worden getoond in het aanwijzen van de rededeelen (= woordsoorten) in een zin, en wordt gekeken naar ‘woordbuiging en woordvoeging’. Wat het schrijven betreft, moet de aankomend onderwijzer niet alleen pennen kunnen gebruiken, maar hij moet tevens de vaardigheid bezitten ze ‘zelve (te) doen versnijden’.
Rekenen staat uiteraard ook op het examenprogramma. Hier moet blijken dat er kennis is ten aanzien van ‘de rekenkundige bewerking der geheele en gebroken getallen’ en vooral ook van ‘tientallige breuken’.
Ook voor andere vakken is er een lijst met eisen. Zo kan de examinandus rekenen op ‘Eenige vragen (…) aangaande de theorie van het Gezang’. Verder kunnen er vragen worden gesteld over Aardrijks-, Geschied-, Natuur- en Wiskunde, en dergelijke Wetenschappen, in welke men verlangen zou onderwijs te geven’. Ten slotte komen de vreemde talen aan bod. Uiteraard (we schrijven 1806) is de Franse taal het meest prominent aanwezig. De toekomstige onderwijzer moet voorlezen, vertalen en schrijven kunnen ‘Eenig stuk in de Fransche of zoodanige andere Taal, als waarin men verlangt onderzocht te worden’.
Zoals gezegd zou het kunnen dat Johannes in Amsterdam z’n opleiding krijgt en daar een aantal rangen haalt. Toch moet de band met Schoonhoven ook in zijn Amsterdamse tijd nog sterk zijn geweest. Hij werkt daar, of heeft daar al enige jaren gewerkt, sinds 1828 . Hij zegt namelijk in 1840 dat hij al 12 jaar aan de school verbonden is. Johannes gaat in elk geval in Schoonhoven in ondertrouw met Neeltje Ceelen op 15 september 1833. Ze trouwen op de 30e van die maand, ook in Schoonhoven. De kans is groot dat Johannes en Neeltje niet veel keus hebben dan te trouwen. Op 28 maart van het volgende jaar, een half jaar na hun huwelijk, wordt hun zoon Aegidius geboren. De jongen sterft een week later op 5 april. Tenzij de jongen veel te vroeg wordt geboren, was Neeltje dus al zwanger op het moment dat de trouwerij plaatsvond. Er zullen dus waarschijnlijk heel wat wenkbrauwen gefronst zijn, om het zacht uit te drukken, over deze ‘misstap’.
Het stel gaat vervolgens wonen in Schoonhoven. Dit is een kleine stad aan de rivier de Lek met waarschijnlijk zo’n 2000 à 3000 inwoners in 1833. In de zeventiende en achttiende eeuw heeft Schoonhoven een redelijke bloei meegemaakt. De stad is vergroot, mede vanwege vernieuwde vestingwerken. Deze militaire functie van de stad wordt opgeheven in 1816, waarna de vesting langzaam maar zeker wordt afgebroken. Neeltje en Johannes hebben wellicht gezien hoe de stad veranderde door de eerste afbraak van muren, wallen, etc. Ook in die tijd stond Schoonhoven al bekend om z’n zilver. Verschillende getuigen bij het huwelijk van Neeltje en Johannes zijn dan ook zilversmid.
Voordat Johannes trouwt, wordt hij begin september 1833 gekeurd voor de nationale militie van Zuid Holland. Hij wordt afgekeurd vanwege een verlamde rechterarm. Sinds 1814 bestaat het Nederlandse leger uit twee delen: een ‘Staande Armee’, met andere woorden een beroepsleger en een ‘Nationale Militie’. Deze laatste bestond uit dienstplichtigen die door loting werden aangewezen. Als je werd geloot, dan kon je je tegen betaling laten vervangen door iemand anders: een remplaçant.
Het is niet voor niks dat koning Willem I soldaten voor een leger nodig heeft in 1833. Na de slag bij Waterloo in 1815 wordt wat later België zou worden bij Nederland gevoegd. Het idee erachter is dat er zo een sterk buurland ten noorden van Frankrijk ontstaat dat dit land onder de duim kan houden. De samenvoeging, het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, houdt slechts 15 jaar stand. In 1830 scheiden de Belgen zich af. Willem I laat dit niet zonder slag of stoot gebeuren. In 1830 en 1831 wordt er op een aantal momenten gevochten. Als Johannes was goedgekeurd voor het leger, had hij dus in dit leger gezeten.
In 1831 wordt er verdrag opgesteld, waarbij Nederland de onafhankelijkheid van België moest erkennen. Dit verdrag werd echter pas in 1839 door Willem I erkend. De jaren ervoor hield hij nog een leger op de been. Twee jaar later trouwde graaf Willem (hij was geen koning meer) met de Waalse, dus Belgische, Henriëtte d'Oultremont de Wégimont. De commotie was groot in het land!
De school waar Johannes aan de slag gaat is het gebouw op de plaats van de voormalige St. Jorisdoelen. Dit gebouw staat aan het (huidige) Doelenplein. Het is gebouwd aan het einde van de achttiende eeuw en zal als Johannes er werkt één van de grootste en meest prestigieuze gebouwen van Schoonhoven zijn geweest.
Dan het gezinsleven van Johannes en Neeltje en de perikelen op de school van Johannes. We hebben al gezien dat het eerste kind werd geboren in het voorjaar van 1834. De jongen werd Aegidius genoemd en overleed na een paar dagen. Een paar weken later, het verdriet van het overlijden van Aegidius zal nog lang niet zijn weggeëbd, is er een probleem op de school waar Johannes lesgeeft. In de notulen van de raadsvergadering van de maand juni van de stad komen een aantal vermeldingen voor van een geschil tussen Johannes en een andere onderwijzer, Kramers. Waarschijnlijk betreft het hier de latere lexicograaf, bekend van de woordenboeken. Het geschil tussen de beide mannen is bij de raad ter ore gekomen dankzij de ‘Schoolopziener’, dhr. Meuleman. De aard van de ruzie behelsde in elk geval dat Johannes privéonderwijs geeft aan een aantal gezinnen zonder daarvoor toestemming te hebben van Kramers. In de vergadering wordt besloten Johannes en dhr. Kramer aan te manen ‘tot eene minnelijke schikking’. Johannes moet, omdat hij lager in rang is dan Kramers, de eerste stap zetten.
Deze verzoening heeft niet lang standgehouden. Het verslag van de raadsvergadering van een week later geeft aan dat Johannes zelfs is ontslagen door Kramers. De notulen vertellen dat Kramers zal worden opgedragen snel voor een nieuwe secondant te zorgen. Bovendien moet de Schoolopziener op de hoogte worden gebracht. Deze moet een mondeling onderhoud met Kramers over de gang van zaken hebben.
In september van hetzelfde jaar krijgt Johannes z’n baan terug. De toestand op de Hollandse School, de school waar Johannes werkte, is niet goed. Blijkbaar is de vervanger van Johannes niet goed bevallen. De volgende oplossing wordt gevonden: de school wordt in twee gedeelten gescheiden, waarbij Johannes de leiding krijgt over ‘de eerste afdeling’. Kramers krijgt een andere afdeling.
Een jaar later wordt er op 8 april 1835 weer een jongetje geboren. Hij wordt Leendert genoemd. In de zomer van het jaar erna wordt op 10 juli 1836 de derde zoon van Johannes en Neeltje geboren. Deze wordt, net als de eerste zoon, Aegidius genoemd en zal de familielijn voortzetten. Over hem horen we dus later meer.
In het zelfde jaar als Aegidius wordt geboren, krijgt Johannes een nieuwe betrekking. Hij wordt onderwijzer aan de Franse School in Schoonhoven. Dit is zeer waarschijnlijk dezelfde school, maar een andere groep leerlingen. Het is in elk geval een stap vooruit in Johannes’ carrière. Het traktement (=salaris) bedroeg Fl 400,- per jaar. In 1838 wordt op 21 september de eerste dochter van Johannes en Neeltje geboren. Ze wordt Leentje Nevina genoemd. 
In hetzelfde jaar als Johannes en Neeltje een dochter krijgen, bezoekt de inspectie de school van Johannes. In het verslag van hoofdinspecteur H. Wijnbeek komen we een aantal interessante gegevens tegen. Een nieuw schoolhoofd, dhr. Collewijn, waarschijnlijk de opvolger van dhr. Kramers, woont in ‘het fraaiste gebouw van dit stadje’. Dit is tevens een kostschool, waar 16 ‘kostdiscipelen’ wonen. Er zijn op de school ruim 220 ‘dagscholieren’. Ondanks het behoorlijk grote aantal leerlingen, zouden er volgens de beschrijving maar twee lokalen zijn. De hoofdinspecteur vertelt dat ‘in een afzonderlijk lokaal school wordt gehouden voor de onderscheidene standen. Dat lokaal bestaat uit twee groote zalen, in eene van welke het eigenlijke lager onderwijs gegeven wordt. In de andere zaal zijn de kostdiscipelen vereenigd met al de leerlingen die het Fransch leeren.’ Hij is in algemene zin tevreden over de school. Over het onderwijs vertelt Wijnbeek dat het ‘naar eisch behandeld’ wordt en verder wordt de ‘zedelijke opvoeding zoowel als (wat de kostschool betreft) de gezondheid zorgvuldig (…) behartigd’.
Ondanks deze positieve woorden over het onderwijs en het waarschijnlijke vertrek van Kramers, zijn de perikelen in werk en gezin zijn nog lang niet voorbij. Om dit te begrijpen moeten we onze blik wat verbreden naar godsdienstige zaken. Deze gaan in het gezin de jaren vanaf 1839 steeds meer beheersen. Wat is er aan de hand? We hebben al gezien dat de Lankhorsten deel uit maken van de grootste protestantse kerk in ons land: de Nederlands Hervormde Kerk (voor 1816 heette deze de Nederduits Gereformeerde Kerk). De overheid kreeg aan het begin van de 19e eeuw meer invloed op deze kerk dan voorheen. Dit valt niet bij iedereen in goede aarde. Ook zijn er mensen die in het geweer komen tegen de vrijzinnigheid die vanaf de kansel wordt gepredikt. Deze was sinds de verlichting, waarin het rationele denken zo centraal stond, steeds meer in zwang gekomen. De gelovigen die het met deze veranderingen niet eens waren, worden rechtzinnigen of orthodoxen genoemd. Ze gingen vaak op zoek naar rechtzinnige dominees die hen vertelden wat ze wilden horen, ook als ze daarvoor naar een ander dorp moesten gaan. Ook hielden ze bij mensen thuis bijeenkomsten buiten de kerk om. Deze gespannen godsdienstige situatie leidt in 1834 tot de Afscheiding. De eerste dominee die uit de Hervormde Kerk stapte was Hendrik de Cock. Hij werd al spoedig gevolgd door andere dominees, zodat er na vijf jaar al 150 gemeenten waren. De eerste mensen die zich bij deze nieuwe kerk aansloten, kwamen meestal uit de lagere klassen en woonden veelal van het platteland . Hendrik de Cock was bijvoorbeeld predikant in het Groningse Ulrum. De gemeenten werden tegengewerkt door de overheid. ‘Samenscholingen’ van meer dan twintig mensen, waarvoor geen vergunning was gegeven, waren verboden. Sommige dominees worden opgepakt en belanden in de gevangenis. Bij een aantal Afgescheidenen vindt inkwartiering van soldaten plaats. Boetes voor preken, collecteren of een kerkdienst faciliteren in huis, kwam iemand al gauw op een boete van tientallen guldens te staan. Het is dan ook niet verwonderlijk, dat in de jaren veertig en vijftig van de 19e eeuw veel gelovigen die de Afscheiding waren gevolgd emigreerden naar bijvoorbeeld de Verenigde Staten.
Maar wat heeft dit alles met onze familie te maken? Veel. In 1839 komt Johannes voor het eerst in Schoonhoven in aanraking met de Afgescheidenen. Hij moet al eerder over deze nieuwe groep gehoord hebben. Misschien stond hij al sympathiek tegenover de ideeën van deze nieuwe kerk. Zeker is in elk geval dat een jaar later, in april 1840, Johannes en Neeltje toetreden tot de Christelijk Afgescheiden Gemeente van Schoonhoven.
We moeten niet te licht denken over een overstap van de ene kerk naar de andere. Afgezien dat dit wat geloofszaken betreft natuurlijk geen lichtzinnige verandering was, verandert veel in het leven van een familie die de stap waagt. Een eeuwenlange traditie wordt immers opgegeven. De kans is groot dat vrienden, familie, klanten, werkgever, niet staan te juichen over de genomen beslissing. De keuze kan dus enorme gevolgen hebben en aangezien deze gevolgen grotendeels te overzien zijn moet het een zeer weloverwogen keuze zijn om uit de vertrouwde kerk te stappen.
De ellende na de overstap gaat niet aan Johannes en Neeltje voorbij. Johannes wordt ontslagen als onderwijzer. We hebben al eerder gezien dat de overheid geen moeite heeft om Afgescheidenen te discrimineren, hoewel er tientallen jaren daarvoor de vrijheid van godsdienst in de grondwet is verankerd. Zag men Johannes nu als iemand die niet meer voldeed aan de eis van een aanvaardbare ‘Zedelijke en Godsdienstige denkwijze’, zoals we die zijn tegenkomen bij de voorwaardes voor het halen van een onderwijsrang? Verschillende ouders protesteren in elk geval tegen de stap die Johannes zet, zoals we zo in meer detail zullen zien. Feit is ook dat Johannes meermalen tevergeefs in beroep gaat tegen het ontslag.
De grote gebeurtenissen volgen elkaar in snel tempo op in het voorjaar van 1840. Eerst is er de overstap naar de Afgescheidenen geweest. Daarna het ontslag als onderwijzer. Op 23 juni overlijdt dan ook nog Johannes’ vader Aegidius. Johannes en Neeltje gaan ongetwijfeld naar Gouda voor de begrafenis. Of zijn ze er niet welkom vanwege hun overstap? Hoewel het erg ver gaat om iets dergelijks te suggereren, kan het op z’n minst best zijn, dat veel familieleden tegen de overstap van Johannes en Neeltje waren en dit ook duidelijk kenbaar hebben gemaakt.
Begin september schrijft Johannes het gemeentebestuur, zijn werkgever, een brief waarin hij een aantal dingen op een rij zet. Ouders hebben gedreigd hun kinderen van school te halen als hij daar blijft werken. Dhr. Collewijn voelde zich daardoor genoodzaakt Johannes te ontslaan. Deze laatste heeft sterk het gevoel dat het ontslag op ‘onregtvaardige wijze’ heeft plaatsgevonden. Hij geeft aan dat hij bang is dat hierdoor ‘Gods oordeel’ over de school gehaald zal worden. Hij gaat in dezelfde lijn verder en zegt dat hij overtuigd is dat ‘men zich tegen mij niet verzet maar tegen ’s Heeren werk’. Johannes vertelt hoe zich al die jaren heeft ingezet. Hij zegt dat hij zijn ‘krachten en vermogens ten nutte der schooljeugd [heeft] aangewend op eene wijze dat ik in het zweet mijns aanschijns mijn brood heb gewonnen’.
In november, enkele maanden later, krijgt Johannes een getuigschrift. Dit is opvallend in een aantal opzichten. Het vertelt dat Johannes meer dan drie jaar, tot november 1840, aan het hoofd heeft gestaan ‘der Stads Hollandsche School’. Wat de werkverhouding tussen Collewijn en Johannes is geweest is niet duidelijk, maar het lijkt hier opeens alsof Johannes de leiding over de school had. Daarnaast staat in het getuigschrift dat Johannes, ondanks zijn eerdere ontslag, officieel blijkbaar tot november, dus nog een half jaar, in dienst is geweest. In die tijd zal hij waarschijnlijk geen les meer hebben gegeven. Ten slotte is het getuigschrift zeer lovend over Johannes. Als je niet beter zou weten zou je niet vermoeden dat het hier gaat om iemand die ontslag heeft gekregen. Het getuigschrift zegt over Johannes dat hij ‘met den meesten ijver en groote naauwgezetheid is werkzaam geweest in het belang van de jeugd, die aan zijne leiding en zijn onderwijs was toevertrouwd’. Het gaat verder en geeft aan dat Johannes zich ‘steeds heeft onderscheiden door een goed gedrag en goede zeden’.
In de tussentijd is Johannes binnen de Afgescheiden gemeente ouderling geworden. In oktober 1841 is hij secretaris van de Provinciale Vergadering der Christelijke Afgescheidenen die in Schoonhoven wordt gehouden.
Een maand later wordt op 16 november de tweede dochter van Johannes en Neeltje geboren. Ze wordt Trijntje genoemd.
Het is niet met zekerheid te zeggen of, en zo ja wat voor werk Johannes in de maanden na z’n ontslag heeft gedaan. We weten wel dat hij aan het einde van 1841 weer een baan krijgt als onderwijzer. In Schiedam is een gemeente van Afgescheidenen die graag een school willen voor hun kinderen. De dominee in Schiedam is Brummelkamp, een binnen de groep van Afgescheidenen vooraanstaande voorganger. Hij wordt door Allard Pierson, predikant en hoogleraar in Amsterdam (en naamgever van het museum) als volgt gekarakteriseerd: ‘het blijmoedige gelaat, het tinkelende oog, het rechtopgaand haar van Brummelkamp, de kloeke toon van wiens stem getuigde, hoe gelukkig hij zich voelde in zijne afscheiding van de kerk veler verwarring en verwikkelingen’. Volgens deze dominee Brummelkamp is Johannes geschikt voor de uitdaging in Schiedam. Hij zal Fl. 600,- krijgen per jaar en meer als het schoolgeld boven het genoemde bedrag uitkomt. Johannes gaat naar Schiedam om te helpen bij de voorbereidingen. Hij woont, zonder vrouw en kinderen, een tijdje in Schiedam bij de familie Fols Koopman.
Om een school te mogen stichten is toestemming nodig van de overheid. Er wordt daarom een verzoek ingediend bij Burgemeester en Wethouders van Schiedam. Eerst wil B&W meer informatie over allerlei zaken, maar al snel komt het definitieve antwoord: nee. Er wordt slechts gezegd dat het oprichten van de school ‘nutteloos en schadelijk’ word geacht en daarmee is de kous af. Geen school dus voor de Christelijke Afgescheiden Gemeente van Schiedam en geen baan voor Johannes.
Ds. Brummelkamp, waarmee Johannes goede contacten onderhoudt en wiens kinderen hij onderwijst, wordt beroepen in Middelburg. Hij geeft te kennen dat het verzoek hem interesseert, maar dat Schiedam dan wel een nieuwe dominee moet krijgen. Het liefst iemand uit de eigen gemeente. Als dat echter niet mogelijk is, kan ‘broeder Lankhorst’ dan niet worden gevraagd?
Het is niet helemaal duidelijk of Johannes inderdaad dominee moet gaan worden in Schiedam. Hij gaat in elk geval wel studeren voor predikant. Begin 1842 gaat Johannes mee naar Arnhem. Hier was ds. Brummelkamp een opleiding voor predikanten begonnen. Naast Arnhem, was er in elk geval in Groningen ook zo’n opleiding. In 1854 werden de opleidingen in Kampen samengevoegd tot één opleiding: Theologische School (nu Theologische Universiteit). Ds. Brummelkamp is één van de hoogleraren in Kampen. Nog in april van hetzelfde jaar, wordt Johannes beroepen door de gemeente in Axel/Neuzen (=Terneuzen). Na enig beraad bedankt hij, waarschijnlijk omdat de gemeente in Zeeland verdeeld was over het beroep. Johannes gaat verder met studeren. In eerste instantie is het de bedoeling dat Johannes examen doet in Goes bij een Provinciale Vergadering. Door ziekte van ds. Brummelkamp wordt het uitgesteld. Aan het einde van 1843 doet hij examen in Schiedam, zonder de oude talen. De examinatoren zijn de al eerder genoemde ds. Brummelkamp en ook ds. Van Raalte. Beide dominees zijn prominente leden van de Afgescheidenen. Er blijft veel interesse uit Zeeland bestaan, want afgezien van de classis van Zuid-Holland (die althans zijn uitgenodigd), wordt ook een dominee en ouderling uit Middelburg uitgenodigd. Er is dus duidelijk veel interesse vanuit Zeeland voor Johannes. Zeer waarschijnlijk is hij nog voor zijn examen of vlak erna beroepen in Middelburg.
En dan breekt het jaar 1844 aan. Een turbulent, of misschien beter gezegd, tragisch jaar. Het begint allemaal in een opgewekte sfeer. In februari komt de familie Lankhorst ‘in goede welstand’, zoals uit een brief blijkt, in Middelburg aan. De reis is per stoomboot afgelegd, een modern transportmiddel in die dagen. De industriële revolutie begint steeds meer invloed te krijgen op ons land. Fabrieken met grote machines zijn in opkomst. Één van de uitingen van de moderne tijd is het vervoeren van goederen en personen met behulp van stoom. Dat kan per boot, maar natuurlijk ook per trein. De eerste trein in ons land reed tussen Haarlem en Amsterdam in 1839, dus enkele jaren voordat onze familie richting Zeeland vertrok. In die provincie zou pas tientallen jaren later de eerste trein rijden. En de stoomboot was echt nodig, want Walcheren, waar Middelburg ligt, is in 1844 nog een eiland, want het zit nog niet aan Zuid-Beveland vast.
De goede welstand van de familie is niet vanzelfsprekend. Neeltje is op het moment dat de familie aankomt zwanger. Drie maanden later wordt op 2 mei 1844 om half zes Johannes Lankhorst geboren. De nieuwe start van de carrière en het leven van Johannes, Neeltje en de rest van het gezin wordt aangevuld met blijdschap over de geboorte van deze jongen.
Of zou er op dat moment al iets duidelijk zijn over de donkere wolken die zich boven het gezin samenpakken? Hoe het ook zij, binnen enkele weken slaat het optimisme in het gezin om in diep verdriet. Op 19 mei, om twee uur ’s middags overlijdt Johannes. Hoe plotseling dit overlijden was voor zijn vrouw en de rest van de familie en wat de doodsoorzaak geweest is, valt niet meer te achterhalen, maar aangezien hij in de jaren ervoor zo hard had gewerkt voor de veranderingen en hij ongetwijfeld zeer uitkeek naar de nieuwe betrekking in Middelburg, is er iets voor te zeggen dat het een onverwacht overlijden was. In ieder geval is het gezin in enorm verdriet gedompeld. In een brief, die nog dezelfde middag wordt verstuurd aan familie en collega- dominees, wordt gevraagd om Johannes’ vrouw en vijf kinderen te gedenken. In de brief staat ook dat Johannes zelf kort voor z’n overlijden heeft gezegd dat hij zou gaan naar ‘de gewesten van eeuwige rust om met Abraham, Izaäk en Jacob aan te zitten aan de Bruiloft des Lams’.
Uit twee brieven van Neeltje, geschreven in het eerste jaar na het overlijden van Johannes aan de gemeente in Middelburg, komt een beeld naar voren hoe het verder gaat met Neeltje en de kinderen. Allereerst moeten we vaststellen dat het gezin niet in Middelburg blijft, maar na de begrafenis op 24 mei spoedig teruggaat naar Schoonhoven. Ze gaan wonen boven de kerk, waar, zoals Neeltje het verwoordt ‘Luther in Schoonhoven zijnde woonde’. De ‘hele lieve kamers’ waar de familie nu woont zijn ‘naar gemak ingericht’. Maar Neeltje laat duidelijk merken dat het allemaal niet makkelijk is, want ze zegt dat ze boven de kerk woont ‘met mijne kindertjes o zoo eenzaam’. Bovendien heeft ze te maken gehad met de ernstige ziekte van haar dochter Leentje. Ze heeft ‘zenuwkoorts’ en krijgt ‘gedurig zenuwtrekkingen’. Uiteindelijk zal ze de ziekte overleven en 67 worden. Een deel van haar leven zal ze dienstmeid zijn en ze zal tenminste wonen aan de lopikerstraat en aan de Haven 246, beide in Schoonhoven.
Ondanks de ziekte van Leentje, overheerst de smart over het overlijden van Johannes. Het verdriet klinkt uit de hele brief. Neeltje schrijft opvallend open over het leed dat is geschied. Ze vertelt hoe haar ‘lieve man gemist [zal] worden’. En ze gaat emotioneel verder: ‘o ik mis mijn geliefde zoo dageliks. Ja ieder ogenblik, en er komen ogenblikken dat ik het niet verzetten kan, och ik mis zoo veel. O zoo veel dat weet niemand. Och ik zit nu zoo eenzaam en stil’.
Het grote verlies van haar man en de enorme teleurstelling van het mislukken van de nieuwe start in hun leven zijn evident in de brief. Het is duidelijk dat de verhuizing naar Middelburg iets was waar het gezin naar uitkeek. Johannes heeft volgens Neeltje vaak gezegd: ‘heb maar geduld vrouw, als wij straks in Middelburg zijn en hebben de Heere met ons. O vrouw dan zal het ons zoo….’.
Neeltje vindt veel troost in haar geloof. Ze zegt: ‘de Heere is de getrouwe Hij zal mij niet begeven of verlaten, en dus voor mij en de mijnen zorgen hoe donker het mij ook toescheen’. Daarnaast vindt ze ook troost in de aandacht die vanuit Middelburg en andere plaatsen komt. Ze vraagt of de gemeente in Middelburg voor haar zal bidden.
Ze zal de kracht nodig hebben. In augustus, dus enkele maanden na het overlijden van Johannes, sterft de jongste zoon van Neeltje die in Middelburg is geboren.
Tot zover Johannes en Neeltje. Of toch niet helemaal. Het verhaal krijgt nog twee staartjes. Het eerste is dat Neeltje op oudejaarsdag 1850 voor de tweede maal in het huwelijk treedt. Ditmaal met Henricus Christiaan Sperna Weijland. Henricus Christiaan is niet alleen zilversmid, maar ook ‘klockenstelder’. Zijn familie verzorgde het gelijkzetten en opwinden van de publieke uurwerken (en is dit blijven doen tot 1963). Of Neeltje en Henricus nog kinderen krijgen is niet bekend. Neeltje is op het moment van de bruiloft 45.
Het tweede staartje is minder feitelijk, maar te interessant om niet te noemen. Zoals we al eerder hebben gezien, worden de Afgescheidenen vaak met de nek aangekeken door overheid en burgers. Niet voor niks heeft dit geleid tot het ontslag van Johannes. Veel Afgescheidenen besluiten dan ook een nieuw thuis te gaan zoeken, zeker omdat de economische omstandigheden in Nederland niet goed zijn. Ze richten hun blik op de Verenigde Staten en dan met name op de staten Michigan en Iowa. Niet voor niks zijn daar nu vele dorpjes die een Nederlandse herkomst verraden: Holland, Graafschap, Zeeland, Overisel, etc. Bekende dominees van de Afgescheidenen zijn actief in de emigratiegolf. Dominee Scholte trekt naar Iowa met enkele honderden mensen. Ook de al eerder genoemde dominee Van Raalte gaat naar de Verenigde Staten. Hij gaat naar Michigan. Enkele maanden voor zijn vertrek heeft hij samen met dominee Brummelkamp, zijn zwager, een brochure geschreven om emigratie te promoten. Brummelkamp neemt Engelse les met zijn gezin, maar vertrekt niet, wellicht vanwege zijn gezondheid. De contacten tussen vooral Brummelkamp en het gezin Lankhorst waren heel hartelijk. Na Johannes overlijden is dominee Brummelkamp zelfs enkele dagen langs geweest om het gezin te troosten. Hoe zou het zijn vergaan als Johannes was blijven leven? Had hij na enkele jaren een nieuwe uitdaging gezocht in emigratie? Feit is dat veel Zeeuwse Afgescheidenen de reis over de oceaan maakten. In 1847 vertrekken bijvoorbeeld 322 van de in totaal 2366 Afgescheidenen uit die provincie, bijna 1 op de 7 lidmaten van de kerk! Onze familiegeschiedenis zou wellicht een totaal andere weg zijn ingeslagen als de gebeurtenissen van 1844 niet hadden plaatsgevonden.
--Terug naar boven--
-- Naar 'Wederom Schoonhoven'--
 |