--Terug naar 'De stad Kampen'--
De omgeving van Kampen was in de zeventiende eeuw zeer afwisselend. De Zuiderzee was dichtbij, de IJssel stroomde langs de stad, in het zuiden was de Veluwe en naast de stad de polder Mastenbroek. De plek waar onze familie woonde was echter niet een grote stad zoals Kampen, maar in de omgeving van een buurtschap, genaamd Lanckhorst, vlakbij Staphorst. Het buurtschap lag aan de rand van een groot veengebied. Dit was in de zeventiende eeuw en nog lang erna erg slecht begaanbaar. Het strekte zich helemaal uit tot Coevorden.
Hoe Lanckhorst er in de zeventiende eeuw uitzag, weten we niet precies. Wat wel met redelijke zekerheid kan worden gezegd, is dat het geen erg rijke buurt zal zijn geweest. De naam Lankhorst komt weliswaar van een grotere boerenhoeve die ‘De Lankhorst’ heet en die al in de dertiende eeuw wordt genoemd, maar het had geen eigen kerk of bestuur en was daarvoor aangewezen op Staphorst of Yhorst (deze plaats had al wel een kerk in de dertiende eeuw). Juridisch en religieus was het dus niet belangrijk. Bovendien waren de grote boerderijen in bezit van adellijke families, grootgrondbezitters of het nabijgelegen klooster Dickninge (alleen tot de reformatie). Onze familie behoorde waarschijnlijk niet tot deze welvarende groepen.
Kampen zal alleen bezocht zijn voor speciale gelegenheden of speciale dagen. Jaarmarkten wellicht, of godsdienstige feesten, zoals de gedenkdag van een heilige (althans voor de reformatie). Zeker is dat een reis naar de stad Kampen (want dat was het: een reis) grote indruk moet hebben gemaakt op de mensen uit een simpel buurtschap. Hoe verliep de reis naar de grote stad? Daarover kunnen we natuurlijk niet zeker zijn. Stukken ervan zijn ongetwijfeld gelopen. De rest is wellicht afgelegd op schuiten vol turf. Deze brandstof werd vervoerd vanuit het veen naar de stad Kampen via allerlei riviertjes en kanalen.
Kampen was, ondanks de achteruitgangvan de welvaart in de zeventiende eeuw, nog steeds een indrukwekkende stad als je slechts simpele boerderijen gewend was. Een stad met muren, poorten (7 grote en zo’n 20 kleinere!), grote stenen huizen en vele kerktorens die hoog boven de stad uitstaken. Dat moet voor de gemiddelde zeventiende-eeuwer toch een belevenis zijn geweest. Thea Beckman vertelt in De stomme van Kampen hoe de aanblik van de brug over de IJssel in de winter was rond 1600. Ook onze voorouders zullen deze brug hebben overgestoken om in de stad te komen:
‘Kampens trots, de brug over de IJssel, is gedeeltelijk een schipbrug. Het houten brugdek rust alleen dicht bij het Tolhuis, waar de klep zich bevindt, op vaste pijlers. Het kruiende ijs drukt tegen de verzonken schepen die het brugdek dragen, bedreigt ook de stenen pijlers en zelfs de bolwerken van de stad. Enorme schotsen schuiven omhoog tegen de IJsselkade. Schepen kraken in hun spanten, huizenhoge ijsbergen schuiven over het verdorde riet van de kleine eilanden langs de oever. Tientallen dagloners staan van vroeg tot laat op die ijsbergen in te hakken. Het zou niet de eerste keer zijn dat de pontons van de brug bezwijken onder de druk van smeltend en in beweging gekomen ijs.’
In de stad waren, nog vanuit de middeleeuwen, de gilden van enorm belang. Deze organisaties van mensen met hetzelfde ambacht, hadden grote invloed op het reilen en zeilen binnen de stadsmuren. Ze zorgden namelijk niet alleen voor werkgelegenheid, maar ook voor stabiele prijzen en kwaliteit. Verder hielpen ze gildegenoten en hun familie bij ziekte en overlijden en waren ze ook niet te beroerd om samen feest te vieren. Economisch én sociaal waren de gilden dus van groot belang! Voor de reformatie in de zestiende eeuw waren gilden ook godsdienstig van betekenis, aangezien ze vaak een eigen kapel of altaar hadden in een kerk of op een andere manier hun godsdienstige ijver en trots wilden laten zien.
Hoe zal de stad Kampen er binnen de muren hebben uitgezien als Jan Claes, onze verst traceerbare voorouder, daar als kind of jongeman daar rondliep? Allereerst moet worden gezegd dat het niet zeker is of hij in zijn jonge jaren in Kampen is geweest. Waar en wanneer hij geboren, gedoopt en getrouwd is, weten we niet. Jan Claes woonde op nr 9 Over Lankhorst Noord (de weg heet nu Gemeenteweg). Dit is een weg die loopt van het dorp Staphorst richting het klooster Dickninge. Aangezien Jan Claes niet erg dichtbij Kampen woonde, is het waarschijnlijk dat hij en zijn familie in de eerste jaren van zijn leven veel meer gericht waren op Staphorst en Meppel dan op Kampen.
Interessant is natuurlijk dat alweer de naam Lankhorst naar voren komt. Maar heette onze familie dan niet Claes? Nee. Achternamen waren nog niet structureel voor een familie. Je kreeg simpelweg de voornaam van je vader als achternaam mee: patroniem. Jan Claes was dus de zoon van Claes (=Klaas). Jans zoon Berent wordt dus ook niet Berent Claes, maar Berent Janssen (=zoon van Jan). Ook de vrouw van Jan, Merrighje, krijgt de naam van haar vader als achternaam mee: Hendrix (=zoon/dochter van Hendrik). Haar vader heette dus Hendrik.

Al spoedig, zelfs al aan het einde van de zeventiende eeuw, zien we dat de naam Lankhorst wordt aangenomen als achternaam. Waarschijnlijk is dit een proces geweest van verandering waarbij eerst de naam van de vader werd gebruikt, toen de naam van de vader en de naam Lankhorst (zoals bij Berent Janssen van der Lankhorst en zijn zoon Laurens Baerentsz van der Lankhorst) en tenslotte alleen Lankhorst. De toevoeging Lankhorst zal zijn gebruikt om verschillende Berent Janssens uit elkaar te kunnen houden. Overigens komt de naam Lankhorst in vele vormen tot ons: Van der Lanckhorst, Langchorst, Lanckhorst.
Terug naar Kampen. De stad was, zoals al eerder gezegd, over haar economische hoogtepunt heen. De handel en daarmee ook expansie en welvaart, was definitief vertrokken naar Holland. Toch moet er ook in de tweede helft van de zeventiende eeuw nog veel bedrijvigheid zijn geweest. En hoewel de stad langzaam in verval raakte, zullen ook in Kampen in vergelijking met de middeleeuwen allerlei veranderingen c.q. verbeteringen hebben plaatsgevonden. En die waren hard nodig! Een ongeplaveide straat veranderde na een fikse regenbui in een modderpoel, vuilnis dat wekenlang buiten lag (bijvoorbeeld in de zomerse zon) stonk een uur in de wind. De Nederlandse steden uit vroeger tijden waren in onze moderne ogen (en neus!) niet altijd prettige plaatsen om te wonen. Daarom werden straten en pleinen geplaveid, voor zover ze dat al niet waren, er werden goten gemaakt en het vuil werd regelmatig(er) opgehaald. Allemaal belangrijke verbeteringen! Toch moeten we door deze veranderingen niet een te positief beeld van Kampen krijgen. De stad was in verval, wat de invoering van deze kostbare veranderingen niet bespoedigd zal hebben. Bovendien zag een stad als Kampen er niet uit zoals nu, met huizen die veelal met behulp van (overheid)subsidies goed worden onderhouden. Wat dat betreft blijft het verleden ver weg en… misschien is dat maar goed ook.
Ziekten speelden een grote rol in het leven van mensen. Op het platteland, zowel als in de stad. Maar in die laatste misschien wel het meest, aangezien de op elkaar gepakte mensenmassa’s een besmettelijke ziekte volop de kans gaf om toe te slaan. Één zo’n ziekte was de pest. Die hield niet alleen in de middeleeuwen in Europa verschrikkelijk huis, maar ook nog in de eeuwen erna. Zeker ook in de zeventiende eeuw (nota bene onze Gouden Eeuw!). Zo vielen in Amsterdam in een aantal pestepidemiegolven vele tienduizenden doden. Zoveel mensen woonden er niet eens in Kampen, maar ook hier zijn de aantallen slachtoffers in deze eeuw groot, wellicht zelfs zo’n dertig procent van de bevolking. In de stad was er dan ook een Pesthuis. Vrijwel ieder gezin had er dan ook mee te maken en de kans is groot dat ook in onze familie slachtoffers zijn gevallen.

Waarom vielen zoveel slachtoffers door de pest? Allereerst moeten we vaststellen dat de pest zeker niet de enige ziekte was die veel levens eiste. Allerlei ziektes die we tegenwoordig gelukkig in Nederland niet veel tegenkomen, zoals cholera en malaria, waren vroeger schering en inslag. Maar ook andere ziektes die te maken hebben met ons natte en winderige klimaat kwamen veel voor. Voorbeelden hiervan zijn TBC (tering), griep en longontsteking. De levensverwachting in de zeventiende eeuw was dan ook niet erg hoog, namelijk 30 à 35 jaar. Toch waren het niet alleen de ziektes die het grote verschil met de verwachte levensduur van tegenwoordig bepalen. Het was vooral de schuld van kindersterfte. Of liever gezegd, zuigelingensterfte. Veel kinderen stierven zeer jong, vaak al voor hun eerste verjaardag, waardoor de gemiddelde leeftijd behoorlijk werd gedrukt.
In het algemeen konden mensen niet veel doen tegen ziektes als de pest. De oorzaak, een bacterie, werd pas eeuwen later ontdekt. In de zeventiende eeuw gingen veel mensen uit van een heel andere achtergrond, zoals Thea Beckman in De stomme van Kampen vertelt:
‘Waar komt de pest vandaan? Is het een straf van God of een uitvinding van de duivel om de mensen ongelukkig te maken? De predikanten van Kampen en de voltallige raad zijn ervan overtuigd dat alle rampen die de stad treffen, een straf van God zijn voor het losbandige gedrag van de burgers. Om het onheil uit te bannen nemen ze tal van strenge maatregelen. Prostituees worden de stad uitgejaagd; uitbundige maaltijden en drinkgelagen na een begrafenis worden verboden, de burgers wordt aangeraden veel te bidden. Maar naast diepe gelovigheid geven ze ook het gezonde verstand een kans. De gerechtsdienaren krijgen opdracht jacht te maken op loslopende straathonden, die snel af te maken en op een brandstapel te werpen. Ook op ratten wordt ijverig jacht gemaakt, met vallen, klemmen en vergif. (…) Beddengoed van aan de pest overledenen moeten worden verbrand, net als het stro van de armen die niet over een eigen bed beschikken.’
Over de gezondheidszorg in vroeger tijden zullen we terugkomen als we bij het einde van de achttiende en het begin van de negentiende eeuw zijn aangekomen.

De overledenen werden, als er een grote epidemie was en er te weinig tijd was om een fatsoenlijke begrafenis te regelen, soms in massagraven begraven. Was er minder haast bij dan werden arme lieden direct naast de kerk op een kerkhof ter aarde besteld. Die kerkhoven zijn er vaak tegenwoordig niet meer, al worden er nog geregeld bij opgravingen naast oude kerken botten gevonden. Was er meer geld te besteden, dan kon een mooie plek in de kerk worden gekocht. Rijke(re) families hadden namelijk in de kerk een familiegraf, te herkennen aan de grafsteen met inscriptie. Daaronder werden de kisten, vaak gestapeld, gelegd. Zo ook waarschijnlijk voor onze familie. We weten namelijk dat in ieder geval Berent Jansen in 1698 werd begraven in de Bovenkerk in Kampen. Na hem werden nog diverse anderen ook in diezelfde kerk begraven. Later kwamen ook de Broeder- en Buitenkerk in Kampen in zicht als plaats om te worden begraven. Dit heeft waarschijnlijk met verhuizingen binnen de stad te maken. Of dit het gevolg is van bijvoorbeeld een nieuwe werkplek, verhuizing van het bedrijf, of een nieuwe dominee die veel mensen trok is helaas niet meer na te gaan.
Ook voor het dopen van kinderen werd niet altijd dezelfde kerk gekozen en zien we dat dit op verschillende plaatsen in de stad werd gedaan. Binnen het gezin kon het ene kind in bijvoorbeeld de Bovenkerk worden gedoopt en het volgende in de Broederkerk. Deze situatie was van toepassing op de kinderen van Laurens Baerentsz van der Lanckhorst en Gerrigien Kooyers in de jaren 20 van de achttiende eeuw. Maar het kan nog sneller veranderen. Één van hun zonen, Jan, was gedoopt in februari 1729 in de Broederkerk en in juni van het volgende jaar begraven in de Bovenkerk. Ook in vroeger eeuwen werd er dus blijkbaar vaak verhuisd.
Terug naar de tot nu toe vroegste voorvader: Jan Claes. We weten niet vreselijk veel over hem omdat de archieven, voor zover deze nog bestaan, hun geheimen nog niet aan ons hebben prijsgegeven. Zo weten we bijvoorbeeld niet wanneer hij is gedoopt of overleden. Een doopboek van Staphorst uit deze tijd is er niet meer, maar het zou ook nog kunnen dat hij helemaal daar niet geboren is. Wel weten we dat Jan trouwde met Merrighje Hendrix. Ze kregen drie kinderen. Jans oudste zoon heet Hendrick Janssen en is gedoopt op 28 juli 1657. Waarschijnlijk was hij al iets ouder toen hij gedoopt werd, want al op 1 januari 1658 werd zijn broer en tweede telg uit dit gezin gedoopt. Hij krijgt de naam Berent Janssen. Op 5 augustus 1660 werd Jans en Merrighjes dochter Jutte Janssen in Staphorst gedoopt. Als adres van de ouders wordt driemaal opgegeven, Overlankhorst Noord 9 (thans Gemeenteweg).
Wij zullen het middelste kind, Berent Janssen, nu verder volgen. Hoe lang Berent precies in Lankhorst blijft wonen is niet zeker, maar op een gegeven moment maakt hij de stap richting Kampen. We weten bijvoorbeeld zeker dat Berent op 8 december 1682 in Kampen in ondertrouw gaat met Marrighjen Douwe Evertsd. Ergens in de jaren ervoor is Berent dus richting de stad getrokken.
Het kan heel goed zijn dat het jaar 1672 hierin een cruciale rol speelt. In dit jaar, zoals eerder vermeldt, is ons land in een uiterst gevaarlijke en internationale crisis terecht gekomen. De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, die nog maar één generatie officieel onafhankelijk is van Spanje, moet het opnemen tegen maar liefst vier mogendheden. De Engelsen vallen ons land aan via de zee. Frankrijk en de bisdommen Keulen en Münster, toen nog aparte staten, doen dit via land. De grote boosdoener achter de aanval is de Franse koning Lodewijk XIV. Hij wil de Republiek uitschakelen.
De verdediging van de Republiek is niet op alle fronten sterk te noemen. Op zee weet Michiel de Ruyter de Engelsen verschillende keren te verslaan. Ter land moet de Hollandse Waterlinie er echter aan te pas komen om het westen (en een deel van het noorden) van het land te behouden. Kampen, maar ook Lankhorst, worden ingenomen door de troepen van de bisschoppen van Münster en Keulen. Het Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden van 1845 beschrijft het als volgt:
Den 13 Junij des jaars 1672 werden, doordien de schans Vriesekaai door de bezetting verlaten werd, de dorpen Staphorst en Rouveen, ofschoon reeds onderwater gezet, door de Munsterschen ingenomen. De landlieden vlugten in de laten avond buitenwaarts naar het wei- en hooiland, hunne vervoerbare goederen zoveel doenlijk meenemende. Een geruimen tijd vertoefde de vijand hier, en hield huis als in vijands land. De oorlogscontributiën, die de verarmde ingezetenen werden opgelegd, bedroegen verbazende sommen, en in het begin der achttiende eeuw waren sommige der, tot dat einde opgenomen, kapitalen nog niet afgelost.
Het is natuurlijk goed mogelijk dat lokale of persoonlijke omstandigheden Berent Janssen van der Lankhorst de motivatie gaven naar Kampen te gaan. Had het te maken met veiligheid? Of liefde? Of misschien gewoon werk. Het kan ook heel goed zo zijn dat Berents vader Jan met zijn gezin als geheel naar de stad trok en dat Berent dit avontuur dus niet in z’n eentje aanging. Hoe het ook zij, Kampen en de rest van het oosten van het land blijven nog twee jaar bezet en hebben, zoals bovenstaande tekst duidelijk maakt, te lijden onder de bezetting. Ook onze familie zal de vijandelijke soldaten hebben gezien in Kampen, Lankhorst of een andere plaats. Waarschijnlijk zullen ze hebben moeten bijdragen aan de kosten hiervan en mogelijk hebben ze ook plunderingen of inkwartiering van de soldaten meegemaakt.
De oorlog had grote gevolgen voor ons land. Het was duidelijk geworden dat we een weliswaar rijk, maar ook kwetsbaar land waren. Daarnaast werd evident dat emoties onder het volk tot gewelddadige uitbarstingen konden leiden. Binnen enkele maanden van oorlogsvoering, toen het volk redeloos, de regenten radeloos en het land reddeloos leek, werden twee van de belangrijkste politici, Johan en Cornelis de Witt, in Den Haag vermoord en gelyncht door het gepeupel. De nieuwe ster aan het politieke en militaire firmament was Willem III. Hij was kort voor de moord op de De Witts tot stadhouder benoemd en wist uiteindelijk met de Fransen in 1678 de Vrede van Nijmegen te sluiten. Al eerder waren de bisschoppen van Keulen en Münster vertrokken en was er in Kampen weer rust.
Hoe turbulent deze periode ook is geweest voor het hele oosten van het land, onze familie vestigt zich voor langere tijd in Kampen. Zoals gezegd gaat Berent eind 1682 in ondertrouw met Marrighjen Douwe Evertsd. Zij komt oorspronkelijk uit Roevene (Rouveen), zo’n tien kilometer bij Lankhorst vandaan. Een huwelijksakte van de beide echtelieden is ons niet bekend. Dit kan betekenen dat ze buiten Kampen zijn getrouwd, bijvoorbeeld in Rouveen.
Berent en Marrighjen krijgen samen één zoon: Hendrick. Hij wordt in oktober 1683 in Kampen geboren en daar in de Bovenkerk gedoopt. Berent en Marrighjen krijgen verder geen kinderen meer, hoewel hun huwelijk nog ruim tien jaar zal duren. Zijn er speciale omstandigheden die verklaren waarom er niet meer kinderen worden geboren? We weten het niet. Wel is duidelijk dat één kind in elf jaar huwelijk niet veel is. Laurens Baerentsz van der Lankhorst, die we hierna zullen gaan volgen en die zoals zijn naam al aangeeft de zoon van Berent is, had bijvoorbeeld in totaal zes kinderen uit twee huwelijken. Zijn zoon Barend van der Lankhorst had ook zes kinderen, in zijn geval uit één huwelijk. Kortom, grotere gezinnen waren eerder regel dan uitzondering. Waarom Berent en Marrighjen niet in dit beeld passen is helaas niet meer uit de archieven te halen. Is het een slecht huwelijk? Zijn er gezondheidsproblemen? Als dit laatste het geval is, zullen deze problemen Marrighjen parten hebben gespeeld, aangezien Berent later nog meer kinderen krijgt.
Marrighjen sterft in 1693 in Kampen. In het jaar erop wordt op 30 juli in de weeskamer van de stad een testament opgemaakt ten gunste van de tienjarige Hendrick, waarin Heerke Claes van Goutum en Dirk Hilberts van de Hoeve worden aangewezen als voogd.
Binnen een week na het opmaken van het testament, op 3 augustus 1694 gaat Berent Janssen van der Lankhorst in ondertrouw met de uit Kampen afkomstige Leentien Laurensd Pastoor. Ze trouwen twee weken later op 19 augustus. Berent is dan 36 en Leentien 25. Een jaar later wordt Laurens Baerentsz van der Lanckhorst geboren en op 22 mei 1695 gedoopt in de Broederkerk. Twee jaar later wordt op 31 oktober 1697 Jan Baerentsz van der Lanckhorst gedoopt in de Bovenkerk.
Laurens en Jan zullen niet lang van de aanwezigheid van hun vader kunnen genieten. Als Laurens 3 is en Jan zelfs nog maar een baby, overlijdt Berent Janssen van der Lankhorst. Op 5 juli 1698 wordt hij, nog maar veertig jaar oud, begraven in de Bovenkerk. Zijn vrouw Leentien blijft achter met de jongens. Ze trouwt anderhalf jaar later met Matthijs van Maastricht, een weduwnaar. Alvorens dit huwelijk wordt gesloten, wordt op 1 februari 1700 testament opgemaakt. Hierin staat onder andere dat Jan Laurens Pastoor en Gerrit Hoeve de voogden worden van Laurens en Jan Baerentsz van der Lanckhorst. Uit het tweede huwelijk van Leentien Pastoor zullen twee kinderen worden geboren.
Het verhaal gaat verder: --Een tragische leven--
Naar boven
 |